John Riper, 14 december 2022
Zo nu en dan haalt het weer de voorpagina’s: de taalvaardigheid van de jeugd, althans het gebrek eraan. Hoe vaak er de afgelopen jaren ook over geschreven is, verbeteren doet het niet en nu is het zelfs nog verder achteruitgegaan. Slechts de helft van de kinderen haalt bij het verlaten van de basisschool niveau 2F, de minimale vaardigheid om mee te kunnen komen in de maatschappij, aldus de onderwijsinspectie.
Ligt dat nu aan de mobieltjes, Insta, Tiktok en Whatsapp? Die zullen zeker van invloed zijn, maar het zou te gemakkelijk zijn om het daarop te gooien. De hele wereld gebruikt immers mobieltjes, terwijl de leesvaardigheid van de Nederlandse 15-jarigen sinds 2012 van boven het gemiddelde van de 15 rijkste EU-landen (en ver boven het gemiddelde van de OESO-landen), zó sterk is gekelderd, dat het de daling van de leesvaardigheid van de EU15 en die van de OESO, die veel minder zijn gedaald, heeft ingehaald (bron: PISA). Toch lijkt mij dat het wel zal helpen als paal en perk wordt gesteld aan het gebruik van mobieltjes in de klas, omdat het gewoon afleidt, al word ik nu waarschijnlijk gezien als een boomer die niet met zijn tijd is meegegaan.
Wat is er dan aan de hand? Waar zijn wij ontspoord? Om daar achter te komen ben ik in mijn eigen herinneringen gedoken. Ik was als kind nooit zo’n lezer. Anders dan mijn jongere zusje, die complete bibliotheken jeugdlectuur verslond, keek ik slechts uit naar de donderdag, want dan werd de nieuwe Donald Duck bezorgd. Voor lange stukken tekst had ik geen geduld, dus daar begon ik niet aan. Dito voor speelfilms op tv of in de bioscoop: er ging me gewoon te veel tijd in zitten. Maar het vak Nederlandse taal, zowel op de lagere als de middelbare school, vond ik reuzeleuk. Boeiend uitleggende onderwijzers en leraren zorgden ervoor, dat ik spelling, grammatica en het verklaren van teksten op een heel plezierige manier onder de knie kreeg. Als we op de lagere school binnenkwamen in ons klaslokaal, pakten we verplicht in alle rust ons schriftje en pen en gingen we het rijtje woordjes overschrijven dat de onderwijzer op het schoolbord had geschreven. Keer op keer, totdat de les begon. De woordjes zaten op den duur zo ingeprent, dat je de juiste spelling nooit meer zou vergeten. Na enkele dagen werd het rijtje ververst. Redekundig ontleden werd spelenderwijs geleerd, alsof het puzzeltjes waren. Dat was toen zeker nodig, want de zinnen waren langer dan men tegenwoordig verantwoord acht. De regels van ‘t kofschip werden er ingestampt. We lazen om beurten voor in de klas, niet alleen uit de taalboekjes, maar ook uit de geschiedenis- en aardrijkskundeboekjes, en legden onder toeziend oog van de leerkracht aan elkaar uit wat de schrijver had bedoeld. Ik kan me trouwens niet herinneren dat we het ooit over “signaalwoorden” hebben gehad, terwijl ik toch een goed geheugen heb. Taal was leuk, taal was een spel.
Dat was nog vóór de ‘automatisering’ van het onderwijs, ik bedoel: er waren nog geen misleidende meerkeuzevragen, die het nakijken van toetsen, examens en huiswerk misschien gemakkelijker hebben gemaakt, maar of je er beter van leert dan hoe het er vroegûh aan toe ging durf ik te betwijfelen.
Ik wil hiermee niet zeggen, dat thuis lezen niet belangrijk is voor het goed leren van onze taal. Integendeel! Maar in mijn geval – en waarom zou dat voor de kinderen van nu niet gelden – kwam dat louter door boeiend, effectief onderwijs, waarmee ik de invloed van het Vrolijk Weekblad natuurlijk niet wil onderschatten…
Al jaren begeleid ik als vrijwilliger kinderen in het basisonderwijs en de lagere klassen van het vo met hun huiswerk. Soms was het vechten tegen de bierkaai en moest ik me afvragen hoe het mogelijk was dat zij de basisschool konden verlaten met zo’n belabberde kennis van de taal. Waarom de lat toch zo’n stuk lager was komen te liggen dan vroeger. Als ze het zich op de basisschool niet meer meester maken, zitten de docenten in het voortgezet onderwijs met de brokken. Maar ook havo-leerlingen zie ik overgaan met een kennis van het Nederlands die zeer te wensen overlaat en zelfs hogeschoolinstromers kampen met een dalende taalvaardigheid (bron: Neerlandistiek.nl)
Zoals zo vaak de afgelopen jaren is men er nu weer achtergekomen, dat er meer aandacht moet worden besteed aan begrijpend lezen. Natuurlijk is dat zo! Maar gaat dat deze keer wel lukken, terwijl de onderliggende problemen, zoals personeelsschaarste in het onderwijs, niet zijn opgelost? En zo ja: verander dan ook eens de manier waarop taalles wordt gegeven. Meerdere van de kinderen die ik begeleid heb hadden een bloedhekel aan de saaie multiple-choicevragen over signaal- en verwijswoorden, tekstverbanden en zo. Die vragen gingen over zinnen of langere stukken tekst en konden ze vaak lastig of niet beantwoorden, terwijl ze wel verdraaid goed in hun eigen woorden konden uitleggen wat de zin of de tekst betekende. En is dat niet waar het om gaat? Arjen Lubach zei een poos geleden in zijn show, dat de manier waarop begrijpend lezen wordt onderwezen het leesplezier vergalt. Dat geldt in ieder geval voor die kinderen waar ik het over had.
Natuurlijk heb ik de wijsheid niet in pacht, wie trouwens wel op dit gebied, maar dat kinderen veel minder lezen is mijns inziens niet de belangrijkste oorzaak van de taalachterstand, net zo min als de mobieltjes dat zijn. Weinig lezen zou juist een gevolg kunnen zijn van de manier waarop taal wordt onderwezen.
Breng dus alsjeblieft het plezier in het taalonderwijs weer terug, opdat kinderen taal weer leuk gaan vinden en weer gemotiveerd raken om lekker met taal bezig te zijn. Verhaaltjes schrijven, wegdromen in een goed boek. Of de Donald Duck…